Hugo Schiltz, de Volksunie en het Egmontpact
In 1961 kende de VU een eerste doorbraak en ging van 1 naar 5 kamerzetels. De taalwetten van 1963 zetten bij de Vlamingen veel kwaad bloed en bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1964 kwam Hugo Schiltz, die toen nog voor de CVP in de gemeenteraad zetelde, met de VU op en haalde meteen een zeer goed resultaat. In 1965 stond hij op de kamerlijst en werd gekozen. Weinigen wisten wat hij echt beoogde. Gedurende zijn korte gevangenschap na de oorlog was bij hem de overtuiging gegroeid dat zoiets als de repressie niet meer mocht gebeuren. Hij besloot daarom, terecht of ten onrechte, dat de VU moest trachten deel te nemen aan de macht in België. Schiltz was wars van elk extremisme (geworden?) en helde sterk over naar een soort linksliberalisme. Zijn voorbeeld was Hans Van Mierlo, de oprichter van de Nederlandse partij D’66. Dit moest spanningen geven binnen een partij zoals de Volksunie, die voor een groot deel was samengesteld uit rechtse nationalisten. Maar Schiltz was een hoogbegaafde intellectueel en een retorisch talent. Hij trachtte zoveel mogelijk mensen te overtuigen en werd geholpen door nieuwe leden die niet geleden hadden onder de repressie en meer open stonden voor linkse zieners zoals die andere hoogbegaafde man, Maurits Coppieters. De tegenstellingen in de partij waren geboren. VU-voorzitter Frans van der Elst stond met zijn verstand dicht bij Schiltz maar niet met zijn hart. Bovendien voelde hij zich terecht bedreigd. Schiltz wilde de macht. Hij verdrong in 1971 van der Elst van de eerste plaats in Antwerpen en wilde partijvoorzitter worden. Dit lukte hem in 1973 zeer nipt, namelijk enkel door het feit dat hij ouder was dan zijn tegenkandidaat Evrard Raskin. Er waren immers evenveel stemmen voor Raskin als voor Schiltz.
De onvrede nam toe, vooral geleid door Wim Jorissen, Karel Dillen, e.a. Schiltz had een belangrijk nadeel: hij stond, ondanks zijn grote aantal voorkeurstemmen, mijlenver van de mensen, ook in de eigen partij. Hij kon de mensen als geen ander bespelen vanop een podium in een grote zaal of vanop het scherm in een televisiestudio. Maar hij kon dit niet wanneer er direct contact was, en dus voelde hij veel minder de wrevel die groeide. De problemen konden niet ontlopen worden: de eerste besprekingen over abortus in de strafwet begonnen. Ethische kwesties en de houding tegenover de apartheid in Zuid-Afrika zorgden voor hoogoplopende twisten.
In 1971 was de Volksunie op het toppunt van haar macht. Nemen we als voorbeeld de provincie Antwerpen, die voor de VU en later voor het Vlaams Blok een pilootfunctie vervulde. In 1971 behaalde de VU er 21,1% van de stemmen en werd meteen de derde partij, ver voor de toenmalige liberalen. In 1974 behaalde de VU er 18,6% van de stemmen, maar in 1977 nog slechts 17%. Dit is een verlies van meer dan 4% van het electoraat op twee verkiezingen, of een verlies van een vijfde van de eigen kiezers. Het was duidelijk dat er gevaar dreigde. De linksliberale marsrichting van Schiltz werkte niet. De partij verloor meer kiezers aan de rechterzijde dan ze aan de linkerzijde bijwon. Dat was gezien de samenstelling van het kader maar ook van de kiezers niet verwonderlijk.
In 1977 bood zich een gedroomde kans aan. Het raderwerk van de Belgische staat knarste. Een nieuwe staatshervorming was wenselijk. Na vele voorbereidende besprekingen wenste vooral de CVP dat de VU bij de onderhandelingen werd betrokken. De CVP wilde gedekt zijn en was tot zoveel toegevingen bereid als de VU wilde doen. Voor Schiltz kwam dit zeer goed uit. Enerzijds wilde hij alleszins deelnemen aan de macht en anderzijds hoopte hij het tij voor de VU te doen keren. Een eerste en hopelijk succesvolle doorbraak op de weg naar het federalisme zou de partij ten goede komen.
De rest van het verhaal is algemeen bekend. Het Egmontpact kwam er. Hugo Schiltz had het onderhandeld, bijgestaan door Frans van der Elst. Hoewel van der Elst het pact verdedigde, stuitte het op massaal protest van de hele Vlaamse Beweging. Het protest zou niet aflaten. Toch werd het pact door de partijraad van de VU met een tweederde meerderheid goedgekeurd, ook door diegenen die het onvoldoende vonden. De voorstanders van het pact „afvalligen van de Vlaamse Beweging” noemen is niet juist, maar het Egmontpact was fout, vooral vanop afstand bekeken. Het deed te veel toegevingen aan de franstaligen; het ging lang niet ver genoeg voor de Vlamingen; het hield geen rekening met de verwachtingen van de VUmilitanten. Inderdaad, indien een politieke partij jarenlang federalisme bepleit als een soort „D-day” waarbij Vlaanderen echte bevoegdheden verwerft zoals justitie, binnenlandse zaken, economie, en de kiezers, leden en militanten worden ’s morgens wakker en lezen in de krant dat de deelstaten bevoegd worden voor bosbouw en visvangst, dan is de frustratie groot. In de verschillende partijgeledingen bleef het verzet groot, maar de partijtenoren (velen te goeder trouw) verdedigden het pact met veel talent. In afdelingsvergaderingen, arrondissementsraden en de partijraad werd het protest overstemd. De militanten werden „overklapt,” zoals ze zeiden, maar niet overtuigd, en gingen naar huis, gefrustreerd en verbitterd. Dit gebeurde één keer, twee en drie keer maar de vierde keer bleef men weg en stichtte een eigen partij. Het Vlaams Blok was geboren. Het Egmontpact was de beroemde druppel geweest die leidde tot de breuk tussen de Volksunie en zijn Vlaamsnationalistische achterban.
Schiltz zegt hierover: „Ik herinner me dat hij [Karel Dillen] riep: ‘Slechts wie uit elke teil kan eten, is een echte hond.’ Dat sloeg op ons, en daarvoor kreeg hij luid applaus.” Schiltz besefte dus dat zijn links-liberale koers door het kader en de militanten werd afgewezen. Hij geeft daaraan een zeer persoonlijke interpretatie: „Zodra de VU begon afstand te nemen van het fascistisch geïnspireerde programma van het VNV begon de verwijdering.” Dit is een manifest onjuiste stelling – een duidelijke poging om de eigen nederlaag te vergulden. Dillen had met de collaboratie en met de repressie niets te maken. Maar die uitleg bevestigt wel dat de koers van Schiltz, Coppieters en co door de basis werd verworpen, met inbegrip van diegenen die om allerlei redenen de VU niet verlieten. Schiltz’ woorden getuigen ook niet van veel waardering voor die mensen die ervoor gezorgd hebben dat hij en de andere hogergenoemde kopstukken gekozen werden en een parlementaire carrière konden maken. Niemand van de kaderleden, wat ook hun verleden was, gebruikte de vormen of het gedachtengoed van het VNV als een leidraad voor zijn politiek engagement.
Paul Doevenspeck, advocaat en voormalig vennoot van Hugo Schiltz, in Secessie, 2e kwartaal 2004 (PDF)
Reacties
Cogito
dinsdag, 8 augustus, 2006 - 20:40Dankzij Schiltz had de tegenstander geen mol nodig.