Een Henegouwse aanval op de Vlaamse oorsprongsmythe

Tussen 1191 en 1196 schreef de Henegouwse kroniekschrijver Andreas van Marchiennes zijn Historia succincta de gestis et successione regum Francorum en droeg hij het werk op aan bisschop Peter van Atrecht (1184-1203). De auteur was monnik in de abdij van Anchin en nadien prior in Marchiennes. De kroniek is een compilatiewerk in drie boeken die elk een koninklijke dynastie behandelen; hij eindigt in 1194.

Opvallend in dit werk is het reditus ad stirpem Karoli-motief dat hier voor het eerst opduikt, met andere woorden het belang dat men hecht aan de afstamming van een Karolingische vorst. Het Frankische rijk zou na zeven opeenvolgende Capetingerkoningen opnieuw bestuurd worden door een nakomeling van de Karolingers. Filips II August was de laatste Capetinger en door zijn huwelijk met Isabella, dochter van graaf Boudewijn V van Henegouwen (Boudewijn VIII van Vlaanderen) en verre afstammelinge van de Karolingers, zou de volgende koning van Frankrijk (Lodewijk VIII) opnieuw van Karolingische afkomst zijn. Het reditus-motief genoot echter weinig aandacht in koninklijke kringen. De kroniek van Andreas van Marchiennes was dan ook in de eerste plaats bedoeld om Boudewijn II van Henegouwen en diens familie - zijn zuster Isabella, koningin van Frankrijk, en haar zoon, de toekomstige Lodewijk VIII - op te hemelen.

In de Historia succincta komt de geschiedenis van Vlaanderen uiteraard ook voor. Over de oorsprong van het graafschap schrijft hij:

Comitatus Flandrensium eo [Karel de Kale] regnante sumpsit exordium. Flandria enim eo tempore non erat, tanti nominis non etiam opulenta, sicut modo cernitur, sed a forestariis Francorum regis regebatur. Horum Lidricus Harlebecensis et Ingrannus filius eius et Audacer filius Integranni [sic] sub Pipino, et Karolomanno, Ludoico rectores Flandriae fuerunt, nec tamen comites appellabantur.

Andreas van Marchiennes ging met deze tekst in tegen de algemeen geldende opvattingen over het ontstaan van Vlaanderen. Liederik, Ingelram en Audacer waren volgens hem geen graven van Vlaanderen, maar forestiers - de term wordt hier voor het eerst gebruikt - of woudmeesters in dienst van de Franse koning.

Véronique Lambert in "Oorsprongsmythen en nationale identiteit - De forestiers van Vlaanderen" in De Leiegouw, aflevering 2, 2006

Reacties

#65951

Briggs

 

Shrug. Ik zie niet meteen in waar de aanval op de oorsprongsmythe ligt van het Graafschap Vlaanderen.

#65953

EricJans

 

@ Briggs:

het waren slechts 'woudmeesters in dienst van de Franse koning"... en de Walen (vooral die van 1789!) menen hierin te ontdekken dat Vlaanderen nooit bestaan heeft. Als argumentarium kan het tellen. Haaahahahaa!
Vive la république?

#65957

Briggs

 

Ah, als dat zo zit. Belgie en Wallonnie bestond zeker niet in de geschiedenis. Ontbinden die boel en het BHG zeker niet :)

#65964

Leo Norekens

 

Ik heb altijd gehoord dat Boudewijn I ("met de IJzeren Arm") een forestier was, maar dat hem de titel van 'Graaf van Vlaanderen' verleend werd nadat hij Judith, de dochter van de Franse koning geschaakt had en met haar getrouwd was.
Eerst was hij met zijn aanstaande (17 en al weduwe van twee koningen!) naar Rome gereisd was om er de zegen van de Paus te vragen. Met het pauselijke fiat hoopte hij de Franse koning voor schut te zetten. Dat lukte: uiteindelijk boog de koning het hoofd, het huwelijk ging door, en om zijn dochter een waardige bruidegom te gunnen maakte de koning van zijn kersverse schoonzoon een graaf, en gaf hem de opdracht 'zijn' *pagus flandrensis* uit te bouwen tot een echt graafschap.
De koning was ook niet achterlijk: de noordelijke grens van het Rijk werd onafgebroken bestookt door de Noormannen. Volgens één versie zou Boudewijn ermee gedreigd hebben zich bij hen aan te sluiten. In plaats daarvan posteerde de koning een ambitieuze leenman (en schoonzoon!) in het Noorden om hun aanvallen op te vangen.

Dat is het "algemeen aangenomen" verhaal, zoals ik het op school geleerd heb (in het 5de leerjaar nota bene, mijn onderwijzer van toen, Johan Ballegeer, schreef een jeugdboek over die historie).
En het lijkt mij vrij geloofwaardig.

#65965

Leo Norekens

 

De vader van Boudewijn, Odakar III http://nl.wikipedia.org/wik... was volgens wikipedia eigenlijk ook al markgraaf of markies (=graaf van meerdere graafschappen, in casu Terwaan (de verdwenen stad) en Harelbeke).
Maar "Vlaanderen" was nog geen graafschap. Odakar was forestier van de "pagus flandrensis"...

Ik vermoed dat Boudewijn dus ook al graaf was van meerdere kleine graafschapjes, maar dat door de stichting van het "grote" graafschap Vlaanderen (toen nog maar iets ter grootte van West-Vlaanderen) een soort "militaire unie" ontstond die het mogelijk maakte om de viking-aanvallen af te slaan.

#65966

traveller

 

@ Leo

Waarschijnlijk spreken we ook geen nederlands maar wel een frans dialect.

#65977

fcal

 

@traveller

Als met het Frans dialect het Francique of Frankisch bedoelt zit je wel goed. Een ouderwetse penneproef:

Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu wat unbidan we nu...

#65978

LVB

 

@Leo Norekens: Véronique Lambert lijkt te bedoelen dat wat we vandaag als "algemeen aanvaarde" versie beschouwen, voor het eerst door die Waalse monnik neergeschreven werd, waarbij ze erop wijst dat die monnik een "agenda" had, én dat er blijkbaar in de periode voor 1196 een andere versie "algemeen aanvaard" werd.

Verder meen ik te weten dat, in tegenstelling tot wat Andreas van Marchiennes schrijft, Audacer niet de zoon van Inghelram was, maar de schoonzoon.

In de OLV-Kerk van Kortrijk hangen muurschilderijen uit de 14e eeuw waarop Liederik en Inghelram worden afgebeeld. Zij worden daar in onderschriften allebei "graven" genoemd. Verder kan men mits wat googelen een beschrijving vinden van Inghelram als "zesde forestier" van Vlaanderen, wat minstens vraagtekens plaatst bij de afstammingslijn Liederik-Inghelram-Audacer.

#65986

fcal

 

@ luc

De verwijzing naar de eerste graven van Vlaanderen in het Karolingische tijdperk als “forestiers” is een eretitel, die wat verklaring behoeft en wijst op een minder gekend aspect van de leefomstandigheden in de Late Oudheid en Vroege Middeleeuwen.

Tijdens de klassieke Oudheid bestond in het cultuurgebied rond het Middellandse zee-bekken een voedingspatroon, dat hoofdzakelijk gebaseerd was op de producten van de landbouw d.w.z. graan, olijfolie, wijn... en ook op de visvangst, waar dit mogelijk was. Dit was uiteindelijk ook het geval in de meeste Romeinse provincies.

Door de volksverhuizingen en andere economische omstandigheden echter werd de productie van deze gewassen ontwricht en werd langzamerhand de voedingscultuur van de primitievere Noordelijke volkeren noodgedwongen overgenomen. In dit voedingspatroon speelde de vleesconsumptie een veel grotere rol. Het kleinvee, dat hierbij de hoofdrol speelde was het, meestal als onrein beschouwde, varken. Uiterst vruchtbaar, snel opgroeiend en gemakkelijk te voeden werd het de vleesproducent bij uitstek. Deze varkens werden in de, door de Romeinen vroeger onbenutte bossen, gehoed. Daardoor kregen deze wouden plots een grote waarde en ze worden dan ook in detail beschreven bij transacties tussen bijvoorbeeld kloosters. Een ander voordeel van deze veeteelt was dat het product niet vervoerd diende te worden maar zelf te voet bij de consument aankwam.

In de Karolingische tijd was het hof van de keizer of koning voortdurend op reis, want nergens was er voor langere tijd genoeg voedsel voorhanden. Op deze trektochten werden dan die varkensrijke wouden aangedaan en diegene die het hof kon voeden mocht op erkentelijkheid rekenen. Vooral als hij bovendien nog wat grootwild ter beschikking kon stellen. Zo werden deze varkenshoeders-bosbeheerders dan ook forestier genoemd. Deze functie had dus niets te maken met houtvesterij en slechts ten dele met jachtwachterij.