Na Ford Genk: nood aan economisch optimisme

Een gastcolumn door Nick Roskams.

 

Er waart een zoveelste storm door België: de orkaan Ford Genk. De verontwaardiging is groot en terecht, maar tussen alle kreten is er dringend nood aan nuance. Want als men zoekt naar schuldigen, gooit men vaak alles op een hoop en richt de pijlen niet altijd op het juiste doelwit. Dit voorval zou moeten kaderen in een bredere discussie over ondernemen en hoe om te gaan met economische schokken.

De geplande sluiting is uiteraard een zware klap voor alle betrokken werknemers, laat daar geen twijfel over bestaan. Niemand verliest graag de job waarop men jarenlang heeft vertrouwd. De Europese directie heeft een vuil spel gespeeld met dat vertrouwen. De reden van overcapaciteit is valabel. Maar de werknemers in Genk werden maandenlang voorgelogen dat zij nog een toekomst hadden en terecht voelen zij zich bedrogen. Het is dan ook jammer dat de Vlaamse overheid nog zoveel geld in de fabriek is blijven pompen. Uiteraard wil elke politicus de indruk geven dat hij er alles aan doet om ‘jobs te redden’. Maar ondertussen weet men in de politiek verdomd goed dat men weinig invloed heeft op de beslissingen van grote multinationals. Dat de overheid hierbij miljoenen euro’s belastinggeld in een bodemloze put heeft gegooid, zou bij de publieke opinie evenveel verontwaardiging moeten oproepen.

Bovendien heeft de politiek jarenlang de kop in het zand gestoken. Ja, de directie sluit de fabriek. Maar het is de politiek die de zware gevolgen heeft veroorzaakt voor de werknemers, door inactiviteit op zowat elk vlak dat heeft geleid tot deze situatie. Vandaag ontloopt men elke verantwoordelijkheid en doet de politieke klasse alsof zij hier niets aan had kunnen doen. Ook dat gedrag is een bijzonder vuil spelletje. Want deze sluiting komt niet uit de lucht vallen. De achteruitgang van de klassieke industrie is al langer aan de gang. Die evolutie wordt onthaald op veel boegeroep, maar dat is onterecht. Herlokalisaties horen bij economisch vooruitgang op de lange termijn. Ze gaan weliswaar gepaard met pijnlijke momenten op korte termijn, zoals de sluiting van fabrieken en jobverlies. Maar dergelijke creatieve destructie is noodzakelijk voor onze toekomstige welvaart. De vraag is niet of we dit soort gebeurtenissen moeten dulden, maar hoe er mee om te gaan. Een arbeidsmarkt die daar rekening mee houdt, maakt het op lange termijn voordelig voor iedereen én beperkt de schok op korte termijn. En de politiek had al lang werk kunnen maken van hervormingen die dat mogelijk maken, door in te zetten op een reconversiekader met meer flexibiliteit van de arbeidsmarkt en meer werkzekerheid binnen diezelfde markt.

De Belgische arbeidsmarkt is bijzonder rigide en doordrenkt van het idee dat men een leven lang dezelfde job moet behouden. Dit maakt opnieuw werk vinden moeilijker dan dat het zou kunnen zijn. Het onderwijsbeleid is bovendien niet afgestemd op de industrieën die wel toekomst hebben. Neem daarbij het onduidelijke fiscale beleid en de reguleringsdrang. Dan is het niet verwonderlijk dat veel bedrijven hun toekomst in België herbekijken. Bovendien heeft onze afzetmarkt - wat de automobielnijverheid betreft - niet veel groeipotentieel en de politici zouden dat moeten weten. Zij maken er een gewoonte van om het gebruik van de auto te ontmoedigen op gewestelijk en lokaal niveau, en vervolgens spelen ze verbazing als de lokale productie wordt afgebouwd. Ten slotte wordt een doordacht beleid bemoeilijkt omwille van de institutionele complexiteit van de Belgische staat. In plaats van al deze structurele problemen op te lossen, gooit men met geld (ons geld!) als het te heet onder de voeten wordt. Die strategie is niet toekomstgericht en laat ontslagen werknemers achter in de onzekerheid. Er zal meer nodig zijn dan de occasionele task force om dit structureel probleem aan te pakken.

 

Het brede plaatje: wantrouwen voor ondernemen

Maar dit probleem gaat verder dan politiek falen alleen. De reacties op de sluiting spreken boekdelen over de manier waarop we over deze problematiek denken. Vlaanderen heeft een vreemde houding tegenover grote bedrijven en wantrouwt de economische redenering die schuil gaat achter woorden als efficiëntie, winst en competitiviteit. De ambivalentie ten opzichte van ondernemerschap en succes wordt vertaald in een lage ondernemingsgraad.  Men kan echter niet ontkennen dat de economische logica inherent is aan elke mens en een essentiële voorwaarde is voor onze welvaart. Elk van ons streeft naar een hogere graad van welzijn, afhankelijk van onze eigen voorkeuren. Het is een typisch menselijke drang om een beter leven te zoeken voor onszelf en onze naasten. In economische termen kunnen we dit beschouwen als een vorm van ‘winstmaximalisatie’ waarbij elk van ons een eigen invulling geeft aan wat voor hem/haar het meest ‘winstgevend’ is. Ook ondernemingen hebben een dergelijke ratio die zich toespitst op materieel welzijn.

Een onderneming streeft naar lagere kosten, meer efficiëntie en winst; deze eigenschappen zijn  inherent aan haar economische activiteit. Maar om die doelen te bereiken is een onderneming verplicht tegemoet te komen aan de wensen van de consument en die vraagt betere kwaliteit tegen lagere prijzen. En dus zoekt elke succesvolle ondernemer naar methodes om aan die vraag te voldoen. Hij zal zijn middelen moeten inzetten waar ze de hoogste ‘return on investment’ zullen opleveren en dat betekent dat hij zijn productie zal verplaatsen of aanpassen als dat efficiënter blijkt te zijn. Dit principe kenmerkt de vooruitgang van de Westerse samenleving die van een agrarische samenleving langs de Industriële Revolutie evolueerde tot een hoogtechnologische kenniseconomie. Die geschiedenis was een zoektocht om steeds beter om te gaan met schaarse middelen. Daaraan danken wij onze welvaart en het feit dat West-Europa een aantrekkelijke regio is geworden voor ondernemingen die investeren in hoogtechnologische goederen en diensten. Maar dat betekent ook dat ons comparatief voordeel afneemt in andere sectoren; men kan en hoeft niet alles zelf te doen. De ondernemingen die elders betere productievoorwaarden kunnen vinden, zullen  hun activiteiten verplaatsen. Toegegeven: voor degenen die erdoor geraakt worden, kan dit een groot nadeel betekenen. Voor de nieuwe werknemers en consumenten, soms aan de andere kant van de wereld, betekent dit echter een kans om ook de weg van economische en sociale vooruitgang te bewandelen. Het is een magere troost, maar dat brede verhaal verdient meer aandacht.

De vrijmaking en verplaatsing van handelsactiviteiten, inclusief de verschuiving van jobs, hebben de laatste decennia gezorgd voor een verbetering van de levensstandaard en economische keuzevrijheid. Spijtig genoeg gaan deze voordelen ons haast onopgemerkt voorbij. Als nieuwe producten verkrijgbaar worden, prijzen dalen en kwaliteit verbetert, is er haast niemand die dit zal opmerken. Dat er wereldwijd steeds meer mensen toegang hebben tot meer goederen en diensten blijft een onbekend feit. En de miljoenen die de voorbije jaren uit de armoede zijn getild dankzij ‘oude’ westerse jobs halen nauwelijks het nieuws. Maar als er ontslagen dreigen in eigen land, een pijnlijk maar noodzakelijk effect van economische efficiëntie, dan klaagt men steen en been over de hebzucht van ondernemingen en de nietsontziende wereldhandel. Hiermee wil ik de impact op het leven van duizenden werknemers niet minimaliseren. Maar men moet wel inzien dat economische vooruitgang, gedreven door ondernemers die voldoen aan de eisen van consumenten, een veelvoud aan onzichtbare voordelen oplevert die qua aandacht de baan moeten ruimen voor zichtbare nadelen.

 

Nood aan economisch optimisme, geen politiek gestuntel

De westerse wereld staat onder toenemende druk vanuit de opkomende economieën. Onze ondernemingen kampen niet alleen met binnenlandse concurrenten maar steeds meer met buitenlandse bedrijven. Hetzelfde geldt voor werknemers. Grote delen van onze industrie verdwijnen naar waar de productievoorwaarden gunstiger zijn. En de bedrijven die niet voldoen aan de eisen van de consument inzake prijs en kwaliteit moeten plaats ruimen voor anderen die wel hun kosten onder controle kunnen houden en kwaliteit kunnen verhogen.  Dit proces van creatieve destructie, zoals de econoom Joseph Schumpeter het noemde, is niet vrij van groeipijnen en crisismomenten. Maar het blijft niettemin het proces dat ons de voorbije eeuw een ongeziene groei in welvaart heeft opgeleverd. Het is dankzij innovatie dat we nieuwe en betere jobs hebben gecreëerd die de oude hebben vervangen. Een herwaardering van ondernemerschap en haar drijfveren is dan ook aan de orde. Die drijfveren worden vandaag beknot door een neerbuigende publieke opinie en een overheid die ondernemerschap fnuikt met lasten en regelneverij op alle niveaus.

Vandaag ondervinden we de gevolgen van die misprijzende houding tegenover grote bedrijven en ondernemerschap. De werknemers van Ford Genk zijn op de eerste plaats het slachtoffer van dat klimaat. Paradoxaal genoeg kunnen grote bedrijven handig inspelen op die situatie. Multinationals beseffen dat men maar hoeft te dreigen met sluitingen om allerlei bescherming en staatssteun te verkrijgen. Opnieuw springen politici op de bres om de bedrijven te behouden die men jarenlang heeft opgezadeld met hoge belastingen en regelgeving. Vaak worden er speciale voordelen gegund in de vorm van handelsbarrières en staatssteun, maar deze ingrepen zijn nochtans even nefast voor werknemers en consumenten. In plaats van de wensen van de consument ter harte te nemen zullen bedrijven dingen naar de gunsten van politici om hun markten af te schermen van aantrekkelijkere concurrenten. En uiteindelijk zien we nu dat het geen garanties biedt waarop we kunnen vertrouwen. Als we economische en sociale vooruitgang een kans willen geven dan dient de overheid zich niet alleen te onthouden van overreguleren maar ook van favoriseren. In een vrije markt is het laatste woord aan de consument, niet de overheid. En als diezelfde consument vandaag minder auto’s koopt, dan is dat spijtig. Maar de autobedrijven moeten rekening houden met die realiteit, anders doet men iets veel erger dan het sluiten van een fabriek: dan bedreigt men het voortbestaan van een hele sector.

Niemand weet hoe de toekomst vorm zal geven aan onze werkgelegenheid en onze economie. Het is aan het samenspel tussen vraag en aanbod, consument en ondernemer, om te zoeken naar nieuwe industrieën die de sterktes van onze regio tot hun recht laten komen. De overheid moet die investeringen en innovatie opnieuw ruimte geven, los van stigmatisering, overregulering, import- of exportbeperkingen of staatssteun. Tegelijk moeten structurele maatregelen genomen worden in de arbeidsmarkt. Die moeten erop gericht zijn ontslagen werknemers meer kansen te bieden naar de toekomst toe. En wij moeten allemaal de voordelen herontdekken die onze samenleving heeft geboekt dankzij het proces van creatieve destructie. De omarming van het vrije ondernemerschap is de enige manier om de verliezen van vandaag om te zetten in de successen van morgen.

Nick Roskams