Voorbij de impasse: een nieuwe kijk op de gerechtelijke achterstand

Een gastcolumn van Claudia Beurghs

 

Dit jaar opende men het gerechtelijke jaar in Gent met zowel goed als minder goed nieuws: in Oost- en West-Vlaanderen is de gerechtelijke achterstand de laatste jaren kleiner geworden, althans wat betreft de strafzaken bij de hoven van beroep. Correctionele zaken bij de rechtbanken van eerste aanleg kennen dan weer een toename van de gerechtelijke achterstand met een derde.

Ook vorig jaar ging het bij de opening van het gerechtelijke jaar over de gerechtelijke achterstand. Frank Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep, verfoeide deze backlog. Hij noemde hem justitie onwaardig en weet hem aan een archaïsche regeling van de procedure, de lange wachttijd alvorens een gerechtelijk onderzoek af te ronden en de rechtszaak te starten. Ten slotte verwees hij nog naar advocaten die de rechtsregels uitputten om de procedures toch maar te rekken.

In wat volgt bespreek ik oorzaken en mogelijke oplossingen, of op zijn minst denkoefeningen.

 

De grote oorzaak

In de na-klassieke periode van het Romeinse recht verandert de procedure, om de groter geworden keizerlijke macht tot uiting te brengen. De nieuwe procedure heet de libelprocedure, dit is de procedure op verzoekschrift. De rechter heeft een grote rol en er bestaat tevens een grote controle op deze rol. Het libellus, dat we nu verzoekschrift noemen, vermeldt de eis en de gronden ervan. Waar men in de eerdere periode zelf de tegenpartij verwittigde, wendt het verzoek zich nu tot het gerecht om de gedaagde ambtshalve te dagvaarden. 

Een andere evolutie vormt de verschriftelijking.  Op deze manier ontstaat er een procesdossier, dat vooral nut heeft bij de behandeling van het geschil in beroep. Dit beroep komt in een volgende paragraaf aan bod. 

Verder verloopt de procedure nu ook op tegenspraak: terwijl de rechter zich voorheen enkel tot de klager richtte, keert hij zich nu tot beide partijen. Bovendien ontstaan in deze periode ook voor het eerst in de geschiedenis van het recht de advocaten, dit zijn mensen die pleiten en iets van het recht kennen.

Voortaan maakt men een onderscheid tussen hoofd- en tussenvonnissen. Een tussenvonnis spreekt zich uit over een bepaald punt dat in de loop van de procedure ter sprake komt, een hoofdvonnis beëindigt de behandeling van het geschil voor de desbetreffende rechter.

Bovenstaande procedure komt ons bekend voor. Dat is normaal: ze vormt de voorloper van onze huidige procedure. De lijdelijkheid van onze rechter maakt het enige grote verschil uit. Bij ons dient deze magistraat passief te zijn, terwijl hij bij de Romeinen net de omgekeerde, nl. de actieve rol op zich nam. 

Kort gesteld: we hebben alles overgenomen van de Romeinen, behalve datgene dat ervoor zorgde dat het werkte. Het feit dat onze procedure niet beter aangepast is, zorgt voor een gerechtelijke achterstand. Deze achterstand prangt dus tot een veranderde procedure. 

In plaats van in het recht, is onze minister van Justitie jammer genoeg gespecialiseerd in de economie.

 

In eerste en laatste aanleg

Een ander pijnpunt sinds de Romeinen betreft het hoger beroep. 

Tijdens de periode van het zogenaamde klassieke recht, ontstaat de cognitio extraordinaria (buitengewone kennisname) als een soort nieuwe procesvorm. In zijn hoedanigheid van hoofd van de ambtenaren kan de keizer deze ambtenaren de bevoegdheid geven om recht te spreken. Oorspronkelijk kan hij uitzonderlijk tussenkomen in geschillen, al delegeert hij wel wegens tijdsgebrek. Hij laat de rechtsprekende bevoegdheid volledig over aan een magistraat die dan in naam van zijn keizer recht spreekt. Daar deze laatste bron is van alle recht, kan hij de zaak bekijken en zijn uitspraak in de plaats van die van zijn magistraat stellen. Zo sluipt het hoger beroep het rechtssysteem binnen om er, tot nog toe, niet meer uit te verdwijnen. 

In de tijd van de Romeinen, waar Augustus er in slaagde alle topfuncties in zijn eigen persoon samen te brengen, was dit misschien een logische stap.

Kijken we echter naar de soevereine Raad van Brabant in de late Middeleeuwen, dan klinkt er een alarmbelletje. Reeds toen verwierp dit hoogste rechtscollege van het hertogdom Brabant het gezag van het Parlement –later: de Grote Raad – van Mechelen.

Waarom hebben wij, in deze tijd dan nog een tweede aanleg? We erkennen hiermee, volgens prof. dr. Martyn, hoogleraar aan de faculteit rechtsgeleerdheid van de universiteit Gent, in feite als systeem dat het weleens fout loopt. Echter, het moet niet fout lopen. Dat wisten de middeleeuwse mensen zelfs al. Bovendien: een rechtssysteem moet onfeilbaar zijn, willen de burgers er vertrouwen in hebben. Voor de technische correctie van foute toepassingen van het recht bestaat er nog steeds cassatieberoep, feitelijke beoordelingen behoeven m.i. geen herziening. Ze kunnen immers eindeloos verschillen van rechter tot rechter en nergens staat bepaald welke rechter de absolute waarheid in pacht heeft.

Overigens, het hoger beroep is geen recht en evenmin een rechtsbeginsel, dus we kunnen het makkelijk afschaffen. In theorie, tenminste. In de praktijk zal dit veel moeilijker vallen, aangezien er in het Parlement heel wat advocaten zetelen, die als het ware leven van dit hoger beroep.

 

De beste rechter

Wat de rechters betreft, bestaan er twee systemen, nl. dat van de verkozen en dat van de benoemde rechters. 

De verkozen rechters, zoals in het Angelsaksische systeem, krijgen na hun verkiezing geen vrijkaart. Integendeel, door de dreiging van de afzetting ondervinden ze een constante druk om het goed te doen. Een veelgehoord punt van kritiek betreft hun politieke kleur. Toch hoeft dit volgens mij geen probleem te zijn: als je weet hebt van het bestaan van deze politieke kleuren, kan je er rekening mee houden. Weet je dat de rechter je, via zijn politieke kleur, parten kan spelen, wraak hem dan.

Hier in België kennen we enkel benoemde rechters. Deze benoeming geschiedt bij koninklijk besluit. Dit betekent niet dat zomaar iedereen plots rechter kan zijn: rechters dienen eerst een examen af te leggen voor de Hoge Raad voor Justitie. Enkel uiterst bekwame juristen kunnen zich dus tot magistraat opwerken. De politiek staat hier volledig buitenspel, de neutraliteit en objectiviteit daarentegen worden des te belangrijker. Het voorgaande dien ik echter te nuanceren: de leden van deze Hoge Raad zijn politiek verkozen. Hoe dan ook, de politieke invloed kent wel een matiging. 

Een andere tool om deze onafhankelijkheid te waarborgen, treft de onafzetbaarheid. Daarmee is onze rechterlijke macht misschien zelfs wel de meest onafhankelijke ter wereld. 

Welk van beide systemen van rechters is er uiteindelijk beter? Deze vraag belangt een ruimer debat aan, dat ik hier nu niet kan bespreken. Wel merk ik op dat de medaille van de onafzetbaarheid ook een keerzijde heeft. Het ontbreken van een controle op de rechterlijke macht houdt in elk geval veel verband met de aanwezige gerechtelijke achterstand.

Renaat Landuyt, justitie-expert bij Sp.a, reikt in zijn boek Pro Justitia elf voorstellen aan voor een efficiëntere justitie. Hij pleit voor een ombudsdienst, die jaarlijks de pijnpunten bekendmaakt. Een pijnpunt dat Landuyt zelf reeds aanklaagt, is het feit dat magistraten lui zijn. Volgens hem velt een rechter gemiddeld twee en een half arresten per week, een beduidend laag aantal. Zodoende verdedigt de expert de idee van een rendementsbarometer.


Enkel nadelen

Bij de hele gerechtelijke achterstand heeft niemand baat. Justitiabelen moeten veel te lang wachten vooraleer ze hun rechten daadwerkelijk kunnen afdwingen, de staat lijdt enorme verliezen. Door de inefficiënte procedure gaat er immers veel geld verloren dat beter anders besteed kan worden.  

De advocaten echter zullen de laatsten zijn om te vloeken op de gerechtelijke achterstand. Zoals Schins stelde, willen zij de procedure rekken. Advocaten zijn talrijk in België, wellicht té talrijk. Men telt één advocaat per 650 inwoners. Dat leidt tot een enorme concurrentie, waardoor de raadsmannen de procedure laten aanslepen, ze nodeloos ingewikkeld maken, om toch maar aan het werk te blijven. Ter vergelijking: bij onze noorderburen kan één advocaat op zo’n 1050 inwoners rekenen.   

Moeten we dan rekening houden met deze spreekwoordelijke enkelingen? We wegen beter het algemene belang af tegen het individuele van die minderheid aan advocaten. Een verandering dringt zich dus op.

 

Het kan sneller

Misschien lijkt een oplossing erg ver weg, of zelfs een bijna onoverkomelijke opdracht. Desalniettemin mogen we ons daar niet achter verschuilen. Ik zal immers twee landen aanhalen die het anders aanpakken. Beter? Dat weet ik niet, maar het relativeert ons probleem in elk geval.

Vooreerst veroordeelde het Europees Hof te Straatsburg in de zaak Lukenda v. Slovenië, de Sloveense Staat in 2005 d.m.v. een quasi-pilootarrest. Zulk arrest, ook wel art. 46-arrest genaamd, krijgt geen titel van pilootarrest, noch worden er in het dispositief corrigerende maatregelen opgelegd, maar een Staat wordt erin veroordeeld wegens structurele tekortkomingen. Daarop stelt het arrest remediërende maatregelen voor.  In de voorliggende zaak kreeg het Hof een 500-tal gelijkaardige redelijke termijn-verzoekschriften. Derhalve werd Slovenië aangespoord tot wijzigingen in de beschikbare rechtsmiddelen. De regering hervormde het gerechtelijke apparaat structureel en trachtte de gerechtelijke achterstand weg te werken tegen een bepaalde termijn. Een bespreking van de eigenlijke maatregelen zou ons hic et nunc te ver leiden, doch het arrest toont wel dat de gerechtelijke achterstand te bedwingen valt.

In Nederland vervolgens kent men ook een gerechtelijke achterstand, al is het daar niet een dergelijke kwestie als in ons land. Voor enkele lichte vergrijpen bestaat er bij onze noorderburen een snelrecht, waardoor het tot een minder uitgebreide rechtszaak komt. Ook hier kunnen wij misschien een voorbeeld aan nemen. 

In november van 2011 kwam er immers een zaak in het nieuws over een man die veertig eurocent te weinig betaald had bij een parkeerboete. De vrederechter voor wie de zaak kwam, vertelde dat hij nog nooit een discussie had meegemaakt over veertig cent. Voor de partijen draaide het vooral om het symbolische. Goed, het ging hier inderdaad om een principe. Als de parkeerbeheerders nooit  in rechte vorderen, staan de parkeerautomaten er niets meer te doen. Toch zou een soort snelrecht hier wel wenselijk zijn. Toen de zaak in het nieuws kwam, sleepte ze namelijk al een jaar aan en de uitspraak kwam er pas in februari van 2012.

Nu, in onder meer Gent en Brussel hebben wij ook al snelrechtbanken. Tegen deze zomer wil mevrouw Turtelboom over het hele land snelrechtkamers oprichten, dat wil zeggen: in elk nieuw gerechtelijk arrondissement, oftewel: in de provinciehoofdsteden plus Brussel en Eupen. Bedoeling is om deze kamers meerdere keren per maand te laten samenkomen voor de behandeling van kleinere zaken die geen extensief onderzoek behoeven. De partijen en het O.M. komen tijdens de zitting aan bod en vervolgens valt de uitspraak. 

Het gerecht wil op deze manier korter op de bal spelen en het gevoel van straffeloosheid aanpakken. Ik huiver bij het horen van het woord straffeloosheid. In deze tijd waarin we een enorme gerechtelijke achterstand kennen, wil men plots wat voordien ongestraft bleef, ook aanpakken. In plaats van pogingen te ondernemen om de achterstand weg te werken, wil onze minister energie steken in nieuwe kastijdingen.

 

Claudia Beurghs