Discriminatie en strafrecht

Geen enkele internationaalrechtelijke bepaling gebiedt om bij discriminerend gedrag strafrechtelijke sancties op te leggen. De Europese richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 beperkt zich ertoe te stellen dat de lidstaten ervoor zorgen, enerzijds, dat personen die zich « door niet-toepassing van het beginsel van gelijke behandeling » benadeeld achten, toegang krijgen tot « gerechtelijke en/of administratieve » procedures (artikel 9, lid 1) en, anderzijds, dat zij sancties zullen vaststellen die « doeltreffend, evenredig en afschrikkend » moeten zijn (artikel 17). Hetzelfde geldt voor de richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 (artikelen 7, lid 1, en 15). Ofschoon uit de bepalingen van die twee richtlijnen in verband met de bewijslast kan worden afgeleid dat de strafprocedures niet worden uitgesloten (artikel 10, lid 3, van de richtlijn 2000/78/EG; artikel 8, lid 3, van de richtlijn 2000/43/EG), volgt uit het geheel van de richtlijnen dat de keuze van de meest geëigende procedure aan de lidstaten toekomt.

Arrest 157/2004 van het Arbitragehof, 6 oktober 2004, pagina 20 (PDF)